Regels en gebruik emissiearme technieken moeten en kunnen beter

Emissiearme technieken in de veehouderij doen niet altijd wat ze moeten doen en het zogenaamde Rav-controlesysteem daarop ook niet. Dat concludeert een onderzoeksgroep geleid door Wageningen University & Research in opdracht van het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat. “Er is het nodige mis met de effectiviteit van emissiearme stallen. De regulering werkt niet stimulerend en er is te weinig toezicht. Vanaf het ontwerp van een emissiearme techniek tot aan het gebruik ervan in de stal; het moet explicieter en effectiever”, zegt projectleider Nico Ogink. Hij raadt aan om bestaande emissiearme stalvloeren in de melkveehouderij opnieuw te laten meten.

Een veehouder is verplicht emissiearme technieken te gebruiken bij nieuwbouw of aanpassing van stallen. Een belangrijk motief is vaak het kunnen uitbreiden van zijn bedrijf. Want, met een emissiearme staltechniek kan je meer vee houden zonder dat de emissies toenemen. “In theorie dan”, legt Ogink uit, “Want als er in de praktijk geen verschil is tussen een reguliere techniek en emissiearme techniek, en je hebt wél meer vee in je stal, dan heb je dus ook meer uitstoot.” Precies die vermoedens van tekortschietende emissiereductie ontstonden naar aanleiding van een onderzoek van het CBS uit 2019. Daarop onderzochten Ogink en collega’s wat er beter kan rond emissiearme technieken.

Regelgeving explicieter

Emissiearme technieken hebben een zogenaamde Rav-emissiefactor nodig. Daaruit blijkt hoeveel ammoniak een stal met deze techniek per dier nog uitstoot. Fabrikanten moeten dat met metingen aantonen. De emissiefactor heeft de veehouder nodig om aan te tonen hoeveel extra vee hij wil gaan houden in een nieuwe stal. Maar in het Rav-systeem zitten impliciete aannames die in de praktijk anders uit kunnen pakken. Voorbeelden van die aannames zijn:

  • Dat de metingen een objectieve en representatieve basis vormen voor een emissiefactor. Terwijl er in werkelijkheid geen toezicht is op de uitvoering van de metingen. Ook is er een flinke onzekerheidsmarge bij de metingen rond zo’n nieuwe techniek.
  • Dat iedere veehouder voldoet aan de voorschriften. Terwijl in werkelijkheid die voorschriften niet altijd bekend of duidelijk zijn, of tegen het belang van de veehouder ingaan.
  • Dat controle door omgevingsdiensten de emissiereductie zeker stelt. Terwijl in werkelijkheid controlefrequenties of kennisniveau te laag zijn.

“De huidige systematiek draagt dus een aantal onzekerheden met zich mee”, concludeert Ogink. “Er zijn op korte termijn echt forse verbeteringen te behalen wanneer we systemen, beschrijvingen, gebruik en controles binnen de Regeling Ammoniak en Veehouderij explicieter maken en verbeteren.”

Er zijn op korte termijn echt forse verbeteringen te behalen

Uitvoering effectiever

Ogink en zijn collega’s voerden tientallen gesprekken met veehouders en andere betrokkenen. Daaruit blijkt dat ook in de uitvoering nog het nodige te verbeteren valt. Ogink: “De praktijk is nu dat het niet uitmaakt hoe een veehouder zijn bedrijf runt, zolang hij maar techniek X of Y in z’n stal toepast. Het onderhouden en goed werkend houden van die techniek vraagt vervolgens heel veel aandacht. Maar of de boer dat nu goed of slecht doet, het levert hem niets op.

Wij pleiten daarom voor een andere aanpak meer gericht op doelvoorschriften, met een resultaatverplichting per bedrijf. Dan wordt de veehouder niet afgerekend op een techniek of een maatregel, maar op het halen van een doel. Je maakt hem verantwoordelijk voor zijn emissiereductie, terwijl hij meer ondernemersvrijheid krijgt. Hij mag zelf bepalen met welke combinatie van technieken hij die reductie haalt, en kan daarbij ook gebruik maken van management-maatregelen die nu nog niet mogelijk zijn. Real-time meten in de stal zou daarbij een feedbackmechanisme kunnen zijn waarbij de boer ‘live’ kan zien welke maatregelen wel en niet effect hebben.

Maar helaas is het nog niet zover. Er zijn nog de nodige vragen op te lossen rond continue meettechniek, kwaliteitsborging, inrichting van reguleringssystemen, toezicht en handhaving. Om dit goed onder de knie te krijgen moet eerst voldoende ervaring worden opgedaan in bedrijfspilots. Een proces dat zeker nog een aantal jaren duurt voordat het gemeengoed is.”

 

Opnieuw meten

Ogink: “We kunnen dus wel concluderen dat er het nodige mis is. Zowel in het beleid als in de uitvoering. Wat we nog niet weten is hoe groot het probleem is, dus hoeveel emissiereductie we missen. Het nog eens nameten van bestaande emissiearme technieken was namelijk geen onderdeel van onze opdracht. Toch adviseren we om dat te doen. Er is namelijk onvoldoende informatie beschikbaar om de bestaande Rav-emissiefactoren te beoordelen: zijn die scores nu goed, een beetje goed, of klopt er niks van? Daar zijn emissiemetingen in de praktijk voor nodig. We adviseren daarbij om te focussen op de melkveehouderij. Daar zien we in de praktijk de meeste problemen en is bovendien nog de meeste winst te behalen: zo’n tachtig procent van de koeien loopt nog in een reguliere melkveestal.”

Waarom dit onderzoek?

Dit onderzoek werd gedaan naar aanleiding van een CBS-onderzoek uit 2019 dat grote twijfels plaatste bij de werking van bijvoorbeeld emissiearme stalvloeren. Als die stalvloeren doen wat ze moeten doen (emissie van ammoniak uit drijfmest tegengaan), dat zou je verwachten dat er in die mest veel stikstof terug te vinden is. Het CBS concludeerde dat dat niet het geval was en dat emissiearme vloeren vermoedelijk net zoveel ammoniak vrij lieten als reguliere stalvloeren. Op basis daarvan is Wageningen Livestock Research gevraagd hoe het systeem van ammoniakreductie verbeterd zou kunnen worden.