Deze en andere conclusies staan beschreven in een verkenningsstudie van Wageningen University & Research genaamd ‘De toekomst van de land- en tuinbouw in Nederland, binnen de Europese en mondiale context.’
De studie, gemaakt in opdracht van het Ministerie van Landbouw, Visserij en Voedselkwaliteit belicht verschillende lange termijn scenario’s (tot 2050) voor de toekomstige ontwikkeling van de Nederlandse agrifood sectoren en kijkt daarbij naar de handelingsperspectieven voor het Ministerie van Landbouw, Visserij en Voedselkwaliteit. Voor deze verkenning werden scenario’s uitgewerkt in MAGNET, een economisch evenwichtsmodel van Wageningen Economic Research waar inmiddels verscheidene niet-economische parameters mee zijn verbonden.
De scenario’s op een rij
Het uitgangspunt is een referentiescenario dat laat zien hoe de landbouw zich ontwikkelt bij ongewijzigd beleid. Vervolgens wordt gekeken naar een aantal varianten daarop. De variatie zit in de mate van vergroening (implementatie Akkoord van Parijs/Green Deal) en of die vergroening eenzijdig in de EU of ook wereldwijd plaatsvindt. Een andere variatie is de mate waarin er sprake is van verdere liberalisering (of het tegenovergestelde) van de internationale handel in combinatie met die vergroening.
In de vergroeningsscenario’s vermindert beprijzing van de uitstoot van broeikasgassen de druk op het milieu. Ook verandering naar een plantaardiger dieet, vermindering van voedselverspilling en meer grond voor natuur werkt gunstig voor het milieu. Die beprijzing van broeikasgassen wordt geïmplementeerd via een CO2-equivalententaks die een benadering is van allerlei kosten die gemaakt moeten worden om emissies te verlagen.
Handvatten voor beleid
Vergroening van beleid raakt vooral de omvang van de veehouderij. De plantaardige sector handhaaft zich ongeveer op hetzelfde peil of groeit licht, afhankelijk van het scenario. De voedselverwerkende industrie neemt in relatieve betekenis toe en zal in verschillende scenario’s floreren. Als de vergroening alleen gebeurt in de EU kunnen compenserende handelstarieven de negatieve invloed van CO2-eq-prijzen op de agrifoodsector beperken. Tijdig inzetten op verduurzaming kan op termijn een concurrentievoordeel opleveren, door hogere kosten in de toekomst te vermijden als externe effecten mogelijk meer worden belast door CO2 -beprijzing of andere milieumaatregelen.
In alle gevallen hebben de scenariovarianten geen noemenswaardige invloed op de zelfvoorzieningsgraad van voedsel in Nederland en de EU. De scenario’s maken duidelijk dat er een vorm van afruil kan ontstaan tussen de mate van wereldwijde vergroening, liberalisering, en de impact voor de Nederlandse landbouwsectoren.
Europa vergroent en beschermt eigen markten
In het algemeen geldt dat wanneer de EU eenzijdig vergroent (dus de rest van de wereld niet) en de Europese markten beschermt, de reductie in emissies het laagste is en de landbouw in Nederland zich het beste handhaaft. Dit terwijl de daling van het Bruto Binnenlands Product (hierna BBP) beperkt blijft.
Wereld vergroent en markten zijn open
Het scenario waarin de hele wereld vergroent en de grenzen open zijn, leidt tot de hoogste reductie in emissies. Maar in dit scenario zal de landbouwproductie, de beloning van productiefactoren en toegevoegde waarde van deze sector in Nederland het meeste dalen. Opvallend is een gunstig BBP-effect voor Nederland aangezien efficiëntieverbeteringen door met name vrijhandel en reductie van voedselverliezen belangrijker zijn dan de negatieve invloed van milieumaatregelen zoals het beprijzen van CO2.
Wereldwijde vergroening noodzakelijk
Voor het halen van de wereldwijde klimaatdoelen is uiteindelijk wel wereldwijde vergroening noodzakelijk, want bij eenzijdige vergroening is het effect op emissies zeer beperkt. Nederland kan dan wel beter de grenzen openhouden omdat dat ook tot een toename van het BBP kan leiden. Maar dit scenario is dan wel minder gunstig voor de Nederlandse agrifoodsector.