Gezamenlijke inzet van overheid en keten noodzakelijk voor herstel evenwicht mestmarkt

De gezamenlijke inzet van de overheid, ketenpartijen en banken is noodzakelijk om negatieve inkomenseffecten voor boeren te beperken en tot een herstel van evenwicht op de mestmarkt te komen. Dat blijkt uit onderzoek van Wageningen Economic Research in opdracht van de Nederlandse Zuivel Organisatie (NZO).

Recente beleidsontwikkelingen zoals het vervallen van de derogatie, het instellen van bufferzones en aanwijzing van NV-gebieden, leiden tot een daling van de mestplaatsingsruimte in Nederland. De verwachting is dat dit zal leiden tot forse inkomensverliezen voor melkveebedrijven onder andere door toegenomen kosten voor mestafzet en kunstmest.

Spanning mestmarkt opgelopen

Dit voorjaar is de spanning op de mestmarkt fors opgelopen en zijn mestafzetprijzen flink gestegen. Omdat de mestplaatsingsruimte in de komende jaren verder zal afnemen, komt er meer mest op de markt en is de kans aanwezig dat de kosten voor mestafzet nog verder stijgen, wat tot een verdere inkomensdaling kan leiden.

Bovendien hangt de melkveesector een generieke korting op fosfaatrechten boven het hoofd als aangescherpte mestproductieplafonds niet worden gehaald. Ook dit kan potentieel tot flinke inkomensverliezen voor melkveebedrijven leiden. Naar aanleiding van deze ontwikkelingen heeft het Ministerie van LNV op verzoek van de Tweede Kamer een Plan van Aanpak Mestmarkt opgesteld. NZO (Nederlandse Zuivel Organisatie) heeft Wageningen Economic Research om een beoordeling en doorrekening gevraagd van dit plan van aanpak.

Belangrijkste conclusies

De belangrijkste conclusies van deze studie zijn:

  1. Dat verlies van derogatie in combinatie met het instellen van bufferzones en de aanscherping van de gebruiksnormen een grote economische impact heeft op de melkveehouderij. Er zijn forse inkomensverliezen te verwachten in de orde van gemiddeld 30.000-40.000 euro per bedrijf.
  2. Zonder maatregelen (minder dieren of voerspoor) is het overschrijden van de aangescherpte mestproductieplafonds in 2025 waarschijnlijk, vooral voor fosfaat. Daarmee ontstaat een reëel risico op een generieke korting op de fosfaatrechten in 2026. Zo’n generieke korting kan voorkomen worden door verminderen van dieren en/of door het voerspoor (verbeteren stikstof- en fosfaatbenutting van het voer). Het Plan van Aanpak Mestmarkt zet op beide sporen in, maar of de combinatie effectief zal blijken, is afhankelijk van de uitwerking van de diverse onderdelen van dat plan.
  3. In de uitgevoerde analyse is ook een indicatie gegeven hoeveel grond nodig is om alle melkveemest in 2030 te kunnen plaatsen bij verschillende scenario’s van opkoopregelingen en gebruiksnormen dierlijke mest. Het blijkt dat bij een gebruiksnorm van 170 kg N uit dierlijke mest (zonder derogatie, zonder Renure), ook bij het scenario van hoge deelname van melkveehouders aan opkoopregelingen, fors meer grond nodig is voor mestplaatsing dan momenteel door melkveehouders wordt beheerd. De grondbehoefte voor mestplaatsing neemt af bij hogere benutting van de extra ruimte die de ontwerpregeling voor Renure biedt en bij hogere deelname aan opkoopregelingen.
  4. De gezamenlijke inzet van de overheid, ketenpartijen en banken is van belang om het inkomenseffect te beperken en tot een herstel van evenwicht op de mestmarkt te komen.