In de actuele stikstofdiscussies gaan beleidsvoornemens in de richting van het inkrimpen van de melkveehouderijsector. In combinatie met andere drukfactoren, voor deze sector, kan dit leiden tot een grootschalige omzetting van grasland naar bouwland (akkerbouw) met een hoger opbrengend vermogen. Grasland kan echter een belangrijke rol spelen bij andere grote maatschappelijke opgaven, zoals klimaat, waterkwaliteit en biodiversiteit. We noemen dit ecosysteemdiensten die grasland kan leveren. In een studie heeft het Louis Bolk Instituut (LBI) de (onderbelichte) ecosysteemdiensten van (verschillende types) grasland in vergelijking met bouwland in beeld gebracht. Dit kan benut worden bij integrale afwegingen. Deze studie is tot stand gekomen op initiatief van het LBI met financiering van ZuivelNL.
Grasland scoort, in variabele mate, beter dan bouwland op de ecosysteemdiensten bodemkwaliteit, waterregulering, CO2-opslag, waterkwaliteit, bovengrondse plus ondergrondse biodiversiteit en landschap (zie Figuur 1). Semi-natuurlijk grasland draagt in grote mate bij aan de levering van ecosysteemdiensten, maar heeft een laag producerend vermogen. Tijdelijk en blijvend productief grasland, nemen voor veel ecosysteemdiensten een positie in tussen bouwland en semi-natuurlijk grasland, met uitzondering van ammoniak en lachgas. Daarnaast scoort blijvend grasland even goed of beter dan semi-natuurlijk grasland op de ecosysteemdiensten bodemkwaliteit, waterregulering, CO2-opslag en ondergrondse biodiversiteit; vooral samenhangend met een hoge en stabiele organische stoftoevoer en weinig bodembewerkingen.
De productie van voedsel of veevoer is het hoofddoel van veel landbouwgrond en wordt in dit vergelijk als uitgangspunt genomen. Om in beleidsmatige afwegingen rond de melkveehouderijsector het spreekwoordelijke ‘kind niet met het badwater weg te gooien’, legt deze studie het accent op de (onderbelichte) ecosysteemdiensten van (verschillende types) grasland in vergelijking met bouwland. De korte brochure en achterliggend memo, beogen de effecten van een vermindering van het graslandareaal expliciet te maken, zodat dit kan bijdragen aan onderbouwd integraal beleid.
Zonder sturing is grootschalige omzetting van grasland naar bouwland (snijmais en intensievere teelten) waarschijnlijk, wat een sterke achteruitgang betekent van de ecosysteemdiensten die deze percelen leveren: alle indicatoren zullen dalen, met uitzondering van ammoniak en lachgas. Maar belangrijker, het geeft, tijdelijk, ook een sterke toename in de uitstoot van broeikasgassen, naast een sterk verhoogde nitraatuitspoeling. Daarmee verdwijnen de klimaat- en waterkwaliteitsdoelen voor landbouwgronden jarenlang verder uit beeld.
Een combinatie van directe sturing (bijv. inzetten van opgekochte hectares voor extensivering) en indirecte sturing (m.n. vergoeding van ecosysteemdiensten) zijn noodzakelijk om deze trend te keren.