De verwachting is dat het wereldwijde grondstoffengebruik tussen nu en 2060 zal verdubbelen [1] . De Nederlandse overheid heeft de ambitie geformuleerd om in 2030 een reductie van primaire abiotische grondstoffengebruik (mineralen, metalen en fossiel, zie figuur 1) te bereiken van 50% en 100% in 2050 (ten opzichte van 2016).
De provincie Overijssel heeft deze ambitie van het Rijk overgenomen. Het meten van de circulaire transitie is niet eenvoudig, maar de inspanningen en samenwerking om monitoring in de benen te krijgen, beginnen langzamerhand haar vruchten af te werpen. In dit Overijssels Feit bespreken we enkele belangrijke ontwikkelingen voor de transitie naar een circulaire economie en het meten daarvan [2].
Wat is circulaire economie?
Bij een circulaire economie gaat het om een efficiënte manier inzetten van grondstoffen. Veel natuur- en milieuproblemen zijn te herleiden tot verspilling van grondstoffen of materialen. Dit leidt bijvoorbeeld tot onnodige uitstoot van verontreinigende stoffen naar lucht, water en bodem. En dat brengt ongewenste gevolgen met zich mee, zoals klimaatverandering, biodiversiteitsverlies en andere soorten van vervuiling. Daarnaast kan het voorzichtiger omspringen met grondstoffen de risico’s verminderen voor de leveringszekerheid van grondstoffen die bijvoorbeeld belangrijk zijn voor het (toekomstig) concurrentievermogen van de Overijsselse industrie. Denk hierbij bijvoorbeeld aan zeldzame aardmetalen die, ook al zijn de gebruikte hoeveelheden klein, heel belangrijk zijn voor de productie van elektronica en machines (high tech systemen, zoals radarsystemen), maar ook voor goederen die nodig zijn voor de energietransitie, zoals zonnepanelen, windmolens en accu’s.
[1] Hanemaaijer, A. et al. (2023), Integrale Circulaire Economie Rapportage 2023, Den Haag: PBL.
[2] Periodiek publiceert Team Onderzoek en Advies in opdracht van het programma circulaire economie de zgn. Overijsselse Circulaire Economie Rapportage
Circulaire Economie; een breder duurzaamheidsperspectief
De circulaire economie is het antwoord om, met behoud van welvaart en welzijn, het gebruik van grondstoffen terug te brengen binnen de draagkracht van de aarde. Waar we ons met de energietransitie primair richten op het terugdringen van de uitstoot van broeikasgassen die in Overijssel of Nederland uit ‘de schoorsteen’ komen, kijken we bij de circulaire economie ook naar de uitstoot verbonden aan eerdere stappen in de productieketen (bijvoorbeeld winning, bewerking en transport). Oók als deze buiten lands- of provinciegrenzen plaatsvinden. Voor het klimaatprobleem is het tenslotte onbelangrijk wáár de uitstoot van broeikasgassen plaatsvindt. Helaas is het opwarmen van de aarde niet de enige ecologische uitdaging waar we voor staan. Het is bij circulaire economie belangrijk om naast broeikasgassen ook te kijken naar andere milieuimpactcategorieën zoals water- en landgebruik.
Circulaire economie is moeilijk te meten
Er bestaan nog geen standaard methodes om de circulariteit van een gebied te bepalen. Op het niveau van Nederland worden stappen gezet, maar ook hier is het meten van circulaire economie nog niet volledig geoperationaliseerd. Het is inmiddels wel duidelijk wat we zouden (moeten) willen meten, maar hoe dat precies te doen ligt nog gedeeltelijk open. Het probleem is het gebrek aan betrouwbare, openbare data, zeker op regionaal schaalniveau. Er zal nog flink in methoden en –met name- verzamelen en beschikbaar maken van data geïnvesteerd moeten worden om monitoring op het niveau van bijvoorbeeld energietransitie te brengen [3].
Samenwerken loont!
Nationaal wordt door een groep van kennisinstellingen onder leiding van Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) hard gewerkt aan het invullen van het monitoringsraamwerk. Daarnaast hebben provincies de handen ineengeslagen om monitoringsinstrumenten te ontwikkelen op regioniveau. Als regio proberen we zoveel mogelijk bij het monitoringsraamwerk van PBL aansluiting te zoeken, maar dat is niet altijd eenvoudig door het ontbreken van geschikte data. Dit afgelopen jaar zijn er voor het eerst een aantal indicatoren beschikbaar op provincie-niveau om de voortgang van de circulaire economie enigszins te kunnen meten.
[6] Zie Brief regering (en bijlagen): Stand van zaken concretisering doelen voor circulaire economie 15 juli 2022
Grondstoffengebruik loopt nog niet terug
De eerste resultaten laten zien dat de consumptie van abiotisch materiaalverbruik tussen 2015 en 2020 in Overijssel licht is toegenomen (zie figuur 2).
Ongeveer 60% van het grondstofgebruik bestaat uit fossiele of minerale grondstoffen
In figuur 3 is te zien (onderste balk) hoe de inzet van grondstoffen en materialen in onze economie is opgebouwd. In Overijssel vormen fossiele grondstoffen (39%) en minerale grondstoffen inclusief beton (21%) samen 60% van het materiaal- en grondstoffengebruik. Ook ons voedsel vormt met 22% een groot deel van de massa.
Massa ≠ impact
Uit figuur 3 wordt ook duidelijk dat de relatieve massa (gewicht) en milieu-impact niet per definitie samenvallen. Zo is te zien dat mineralen (voornamelijk zand, steen en beton) minimale impact hebben op het milieu (alleen beton is zichtbaar bij de broeikasgasemissies), terwijl het toch verantwoordelijk is voor ruim 20% van het totale gewicht. Andersom valt op dat bepaalde productgroepen juist een kleine massa vertegenwoordigen, maar wel een grote specifieke impact hebben. Voorbeelden hiervan zijn waterstress en landgebruik voor textielproductie. Daarnaast valt op dat biotische producten (zoals bijvoorbeeld voedsel, textiel, hout) een groot beslag leggen op land, water, ecosystemen en zorgen voor broeikasgasemissies. Zo heeft bijvoorbeeld voedselproductie een grote impact op het milieu, met name door eutrofiering (meststofgebruik) en verzuring van ecosystemen. Bij metalen is vooral sprake van schaarste. Deze grondstoffen zijn vaak slechts beperkt aanwezig, en de grote consumptie zorgt voor (toekomstige) problemen met leveringszekerheid.
Elk materiaal heeft dus zijn eigen specifieke milieuproblemen. Het is daarom de vraag of het sturen op alleen massa de meest logische keuze is. De huidige doelstelling heeft ook andere beperkingen. Het verplaatsen van productiestappen naar andere landen zou bijvoorbeeld het grondstoffengebruik in Nederland verlagen, maar op mondiaal niveau niet. Het PBL laat met haar laatste studies [4] [5] zien dat het vooral belangrijk is om te kijken naar die grondstofstromen met het meeste effect op klimaat, biodiversiteit, vervuiling en leveringszekerheid. En dus niet per se de grondstofstromen met de grootste omvang. De effecten van grondstoffengebruik kunnen het meest effectief aangepakt worden op het niveau van (de keten) productgroepen. Door per productgroep doelstellingen op te nemen, kan er gericht gestuurd worden door maatregelen in te zetten om het grondstofgebruik aan te passen of de milieu-impact te verminderen. In het nationale programma wordt de huidige halveringsdoelstelling daarom in het vervolg als richtinggevend beschouwd en zijn aparte doelstellingen en routekaarten gemaakt voor specifieke productgroepen waarvan de transiteams bepaald hebben dat ze het meeste impact hebben [6].
[4] Hanemaaijer, A. et al. (2023), Integrale Circulaire Economie Rapportage 2023, Den Haag: PBL.
[5] Hanemaaijer, A. et al. (2021), Mogelijke doelen voor een circulaire economie, Den Haag: PBL.
Overijsselse Circulaire Economie Rapportage
In de laatste Overijsselse Circulaire Economie Rapportage (OCER) hebben we niet alleen naar de macro ontwikkelingen gekeken, maar ook gerekend aan (milieu)impact die projecten uit de regionale transitieagenda’s (RTA) (in potentie zouden kunnen) realiseren. Hier zien we het beeld terug dat in termen van milieu-impact, de ene gereduceerde kilo de andere niet is en elk(e) product(groep) zijn eigen uitdagingen kent. Zo zien we dat bitumen in het asfalt (een soort bindmiddel) zorgen voor relatief veel milieu-impact (CO2), terwijl het recyclen van steenslag (veel massa) in circulair asfalt weinig milieuwinst oplevert. Bij de productie van textiel zien we dat de relatief kleine massa een grote milieu-impact (watergebruik) heeft. Kijk op de circulaire economie pagina van de Overijssel-site voor de resultaten van de analyses die we voor verschillende projecten uit de RTA’s hebben uitgevoerd in de OCER en zie figuur 4 voor de bijhorende infographic.
Regionale transitieagenda’s
De provincie Overijssel heeft, samen met het onderwijs en vertegenwoordigers van verschillende sectoren, in 2020 de Nationale Transitieagenda’s vertaald naar Overijssel. Er zijn regionale transitie agenda’s (RTA’s) opgesteld voor 6 ketens: textiel, biomassa en voedsel, maak-industrie, kunststoffen, infrastructuur en bouw. In deze RTA’s staan niet alleen concrete acties, instrumenten en projecten. Er is ook aandacht voor kennisdeling en -verspreiding. Met deze agenda’s wordt vormgegeven aan het Uitvoeringsprogramma Circulaire Economie Provincie Overijssel 2020 – 2023. Het programma focust op het verminderen van materiaalgebruik, het anders ontwerpen van producten en het overstappen naar circulaire verdienmodellen. Hierbij is veel aandacht voor het gebruik van biobased materialen en recyclebare materialen. Zo ondersteunt de provincie Overijssel de lobby van de kunststofsector in Overijssel voor een verplicht percentage recyclaat, werken we met de maakindustrie aan het reduceren van het materiaalgebruik en helpen we boeren en wooncorporaties met het verbouwen van vezelgewassen als grondstof voor de bouw. Ook stimuleert provincie Overijssel circulariteit door in te zetten op circulair aanbesteden. Denk bijvoorbeeld aan de eigen catering maar ook wegen en bruggen die de provincie aanlegt en onderhoud.
[6] Zie Brief regering (en bijlagen): Stand van zaken concretisering doelen voor circulaire economie 15 juli 2022